Hardnekkig is het. Verrekte hardnekkig. Ik vermoed dat het
begon op het moment dat mijn kennis en kunde niet meer werd getest aan de hand
van proefwerken en tentamens. Het moment dat ik niet meer door middel van het behaalde cijfer kon vaststellen of ik
ergens goed in was. Dat ik niet langer kon bewijzen dat ik mijn best had gedaan
(want ik had immers een acht!).
Ergens rond die tijd begon in mijn hoofd een stem te klinken.
Die stem verheft zich als ik me op onbekend, nieuw terrein begeef, maar hij
praat ook met enige regelmaat op me in tijdens de dagelijkse dingen. Het is een
stem die ik probeer te negeren. Ik probeer hem de mond te snoeren door een
flinke portie ratio op hem af te vuren. Soms lukt dat, soms gaat hij fluisteren
en soms is het kansloos.
De stem is weinig origineel. Zijn repertoire beperkt zich
tot slechts een handjevol zinnen; ‘Jij kunt dit niet.’, ‘Wacht maar, straks
word je ontmaskerd als prutser die geen flauw idee heeft waar ze mee bezig is.’
of ‘daar ben jij niet intelligent genoeg voor’ en een paar variaties hierop.
Die zinnen zijn toepasbaar in legio situaties. Zo ben ik er sinds
de eerste keer dat ik een maaltijd voor anderen kookte al van overtuigd dat er
ieder moment iemand kan opstaan die zegt: ‘Lieve help, hoe heb jij ons zo lang
voor de gek kunnen houden? Jij kunt er écht niets van!’ En wat te denken van
het hoongelach dat ik iedere keer dat ik een blog publiceer denk te horen? ‘Denk
je nou écht dat er ook maar íemand zit te wachten op jouw schrijfsels?’
Ik heb een paar keer verteld over de stem. Ik vertelde een
vriend over angst dat elk moment de ogen van de mensen om mij heen open kunnen
gaan en ze dan zullen zien dat ik ook maar wat aanrommel. Ik vertelde een
vriendin – die net haar vingers aflikte na een door mij gefabriceerd dessert
opgesmikkeld te hebben – dat ik zeker weet dat ik nog wel eens door de mand
val, waar het mijn kookkunsten betreft. In beide gevallen kreeg ik een reactie
die ik niet verwachtte. Niet van mijn zelfverzekerde, alles kunnende vrienden.
Er was herkenning. ‘Oh Es, dat heb ik nou ook altijd! Ik denk altijd dat ze er
op mijn werk nog wel achter komen dat ze iemand hebben aangenomen die gewoon
maar wat doet.’ Best fijn, om te weten dat ik niet de enige ben. Inmiddels
vermoed ik dat zelfs de meest arrogante directeur wel eens dergelijke
gedachten heeft.
Op het moment doe ik mijn best om een nieuwe baan te krijgen
bij de overheidsinstantie waar ik al jaren voor werk. Ik wil graag een baan
waarbij ik mijn liefde voor schrijven en mijn creativiteit kan inzetten. Ik heb
geen relevante opleiding, alleen een flinke dosis motivatie en enthousiasme.
Het lijkt te lukken - er gaan deuren open, ik krijg hulp uit allerlei hoeken,
omdat mensen in me geloven.
De stem in mijn hoofd vindt dit een mooie gelegenheid om te
gaan schreeuwen. ‘DOE NORMAAL! DIT KUN JIJ NIET! JIJ GAAT ZÓ KEIHARD OP JE BEK,
ESTER!’
Maar weet je wat? Ik ben eigenlijk wel een beetje klaar met
die stem. Naarmate ik ouder word (Oh god, het o-woord, zei ik dat echt?),
realiseer ik me meer en meer hoe vernietigend de dialogen in je hoofd kunnen
zijn. Hoe ze je afremmen en je beperken in je mogelijkheden. Het kost moeite,
maar steeds vaker lukt het me om te geloven in wat ik doe. En steeds vaker durf
ik te denken dat het helemaal niet uitmaakt dat ik niet de beste ben in wat ik
doe, maar dat het voldoende is dat ik ervan geniet.
Voor iedereen die soms zo moe wordt van de dialoog met die
negatieve zeikstraal die zich in onze hoofden heeft genesteld; zullen we hem
collectief het zwijgen opleggen? Ik stel voor dat we de volgende keer dat we
weer ‘Jij kunt dit niet’ of ‘Wacht maar, ze komen er nog wel achter dat je hier
vreselijk slecht in bent.’ horen, antwoorden met: ‘Nou en? We doen allemaal
maar wat, maar we worden er wel blij van.’